Overlijden

Op het moment dat de stamrecht-verplichting in een stamrecht B.V. is ondergebracht, valt de stemrecht verplichting vrij in de winst bij het overlijden van de stamrecht gerechtigde(n). Als de overleden stamrecht gerechtigde tevens de aandeelhouder is vererven de aandelen. Hierover is successierecht verschuldigd.

Een vóór de Brede Herwaardering II (1995) veelvuldig gegeven advies is om het aandeelhouderschap van een pensioen- of stamrecht-BV neer te leggen bij de kinderen (of andere erfgenamen) van de pensioen- of stamrecht gerechtigde. Weliswaar valt de verplichting bij overlijden dan nog steeds vrij in de winst – waardoor er dus in beginsel een vennootschapbelasting moet worden betaald over het bedrag van deze vrijval – maar de waardestijging van de aandelen vanwege de vrijval van de stamrecht-verplichting bleef onbelast voor de heffing van het successierecht. Daar heeft de Brede Herwaardering II verandering in aangebracht. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat de aandelen krachtens erfrecht zijn verkregen, waarbij de waardestijging in aanmerking wordt genomen als het bedrag van deze fictief erfrechtelijke verkrijging.

De waardestijging in een stamrecht-BV in bovengeschetst geval zou nog gedrukt kunnen worden door een contraverzekering te sluiten bij deze BV. In dat geval wordt het bedrag van de vrijval uitgekeerd, aan de begunstigden van deze contraverzekering. Omdat in dat geval het bedrag van de vrijval op die manier alsnog zonder successieheffing bij de erfgenamen terecht kan komen, is bepaald dat met de uit hoofde van deze contractverzekering opkomende verplichtingen bij de bepaling van de waardestijging van de aandelen (of winstbewijzen) geen rekening wordt gehouden. Er wordt derhalve successierecht geheven ter zake van de waardering van de aandelen zonder rekening te houden met daarnaast opkomende verplichtingen uit hoofde van een contraverzekering. Overigens dient daar nog bij te worden opgemerkt dat een contraverzekering in dergelijke situaties doorgaans valt te kwalificeren als het aan de stamrecht-BV ter beschikking stellen van vermogen.

Echtscheiding

Bij een echtscheiding doet de vraag zich voor wat er moet gebeuren met een aan één van beide echtelieden toegekend gouden handdruk stamrecht. Civielrechtelijk kan het huwelijks goederenrecht hierbij een rol spelen. Als het gouden handdruk-stamrecht tot een huwelijkse goederengemeenschap behoort, zal het stamrecht in beginsel tussen beide echtelieden moeten worden verdeeld. Dat ligt in beginsel anders als het gouden handdruk-stamrecht niet tot een (beperkte) huwelijkse goederengemeenschap behoort. In eerste instantie zal er bij echtscheiding dan ook moeten worden gekeken tot wiens vermogen het gouden handdruk-stamrecht behoort. Vervolgens zal er al dan niet tot een verdeling moeten worden gekomen. Als het gouden handdruk-stamrecht tot een (beperkte) huwelijkse gemeenschap behoort, ligt het voor de hand om het stamrecht door tweeën te delen. Echter, de huwelijkse partners kunnen een afwijkende verdeling overeenkomen. Tevens kunnen de huwelijkse partners overeenkomen het stamrecht te verdelen of toe te scheiden aan de andere partner – dat wil zeggen, niet de (ex) werknemer – zinder dat dit gouden handdruk stamrecht behoort tot een (beperkte) huwelijkse goederengemeenschap.

Wet LB 1964
Bij de verdeling van een gouden handdruk stamrecht volgt de fiscaalrechtelijke systemen dat voor pensioenregelingen en niet – zoals ook wel eens wordt verondersteld – het fiscaalrechtelijk systeem voor lijfrenten. Dit betekent dat bij (gedeeltelijk) vervreemding van een gouden handdruk-stamrecht er in feite sprake is van een verboden handeling. Dat impliceert een progressieve heffing plus 20% revisierente. Er is geen sprake van een verboden handeling als de (gewezen) werknemer in het kader van scheiding van tafel en bed, echtscheiding of beëindiging van samenleving een gouden handdruk stamrecht geheel of gedeeltelijk vervreemdt aan zijn (gewezen) echtgenoot of (gewezen) partner.

Wet IB 2001
Dat bij echtscheiding de verdeling van een gouden handdruk-stamrecht voor de heffing van loonbelasting zonder gevolgen blijft, wil nog niet automatisch zeggen dat er voor de heffing van inkomstenbelasting geen gevolgen zijn. Van de vervreemdende partij zou kunnen worden gesteld dat deze inkomstenbelasting is verschuldigd vanwege de vervreemding. Van de verkrijgende partij zou daarentegen kunnen worden gesteld dat deze in verband met verkrijging een aftrekpost heeft op het inkomen.

Te beginnen bij de vervreemder: de enige inkomstenbron waaronder de vervreemding te scharen is, is de inkomensbron belastbare periodieke uitkeringen van verstrekkingen. Hiertoe behoren onder andere de aangewezen periodieke uitkeringen.

Verkrijger: van uitgave voor een inkomensvoorziening is geen sprake. Deze bepaling kan derhalve geen toepassing vinden. Ook is er geen ruimte om bedragen in aanmerking te nemen als persoonsgebonden aftrekpost.

Samenvattend moet geconcludeerd worden dat de vervreemding van het gouden handdruk-stamrecht in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed voor de heffing van inkomstenbelasting zonder gevolgen blijft.

Eigen Woning

Als u een eigen woning heeft en een stamrecht kunt u de onderstaande aspecten beoordelen op de nieuw ontstane situatie:

• Overlijdensrisicoverzekeringen;
• Kapitaalverzekeringen;
• Lening bij uw eigen BV of bij de bank

Met name de flexibiliteit van een stamrecht BV kan in uw totale financiële positie zorgen voor een verbetering. Een overlijdensrisicoverzekering is wellicht minder noodzakelijk op het moment dat u een stamrecht heeft ontvangen.

De kapitaalverzekering biedt ook voldoende kansen. Er zijn veel verzekeringen die onvoldoende renderen. Hierdoor kan wellicht gekozen worden voor een afkoop van de verzekering (besparing in uw kosten in privé) in combinatie met de opbouw van kapitaal in de BV.

Indien u in het bezit bent van een BV is het raadzaam om door te rekenen of in uw situatie een lening bij de BV interessanter dan een lening bij de bank. Dit is niet eenduidig aan te geven en is van meerdere factoren afhankelijk. Wij kunnen zorgen voor een zorgvuldige berekening en uitvoering van bovenstaande aspecten.

Pensioen

Als u een gouden handdruk krijgt kunt u dit vermogen gebruiken om uw pensioen aan te vullen. U kunt uw gouden handdruk periodiek laten uitkeren, en deze periodieke uitkering dan gebruiken als een extra vermogen voor uw pensioen. – Vragen en Antwoorden

Gouden handdruk in een koopsom

Als u uw vermogen uit uw gouden handdruk in een koopsom stort dan vermijd u een directe afrekening bij de fiscus. U kunt kiezen uit een privé- of belegkoopsom hierin kan uw vermogen goed renderen en op een later moment tot uitkering komen. Het is echter alleen handig om u vermogen uit uw gouden handdruk in een koopsom te storten als u deze niet direct nodig heeft.

Gouden handdruk in een direct ingaande lijfrente

Als u direct een aanvulling wil op uw inkomen dan is een direct ingaande lijfrente verstandig.

U kunt er ook voor kiezen om het vermogen uit uw gouden handdruk in tweeën te splitsen, hier zal u dus van een helft van uw vermogen direct gebruik kunnen maken, de andere helft van uw vermogen kunt u onderbrengen in een koopsom en/of in een lijfrente.

Als u advies op maat wilt hebben kunt u een afspraak maken met onze financieel adviseur. Deze kan u precies vertellen wat voordelig en verstandig is in uw persoonlijke geval.

Gouden handdruk WW

Op de uitkering worden geheel in mindering gebracht het ouderdoms – en prepensioen en andere inkomsten wegens loonderving. Het inkomen van de partner wordt niet gekort op de WW-uitkering en er vindt geen vermogenstoets plaats.

Zelfstandig ondernemer

Voor WW-gerechtigden wordt het makkelijker om een eigen bedrijf te starten. Als het UWV toestemming verleent, kan een starter gedurende een periode van maximaal zes maanden met behoud van zijn uitkering als ondernemer aan de slag. De inkomsten worden voor 70% verrekend met de uitkering en er hoeft niet gesolliciteerd te worden. Verder wordt de periode verlengd waarin de starter kan terugvallen op zijn WW-uitkering als de onderneming mislukt. Deze periode wordt gelijk aan de resterende duur van de WW-uitkering bij de start van de onderneming en is minstens anderhalf jaar en maximaal drie jaar.